Geen uitzondering voor bestaande contracten groepsaccommodaties bij btw-verhoging

Staatssecretaris Van Oostenbruggen wil geen uitzondering maken voor de btw-verhoging
bij groepsaccommodaties als de verhuurcontracten voor 1 januari 2025 zijn afgesloten.

De Stichting Groepsaccommodaties Nederland had hierom verzocht. Dit verzoek ziet op
de gehele vergoeding ter zake (inclusief de eventuele (aan)betalingen in 2025 en 2026).
Om verschillende redenen kan de staatssecretaris geen gehoor geven aan dit verzoek.
Het fiscale neutraliteitsbeginsel vormt een juridische belemmering om alleen deze
vorm van logiesverstrekking uit te zonderen van de btw-verhoging. Het fiscale neutraliteitsbeginsel
verbiedt dat vergelijkbare diensten die onder dezelfde btw-post vallen fiscaal verschillend
worden behandeld. Logiesverstrekking in de vorm van groepsaccommodaties is niet zozeer
onderscheidend dat dit als zodanig en op zichzelf staand kan worden afgescheiden.
Zowel hoteldienstverlening als de dienstverlening door groepsaccommodaties komt immers
neer op het aanbieden van bedden in een slaapruimte, bedoeld voor kort verblijf.

Nieuwe fiscale definitie Ook zou het afscheiden van groepsaccommodaties van alle andere vormen van logiesverstrekking
een nieuwe fiscale definitie vereisen. Op voorhand kan sterk worden getwijfeld of
het creëren van een nieuwe fiscale definitie voor groepsaccommodaties juridisch houdbaar
is. In elk geval zou een dergelijk onderscheid leiden tot veel afbakeningsproblematiek
en daarmee onlosmakelijk tot veel fiscale procedures en een hogere uitvoeringslast.
Daarnaast geldt dat de btw-verhoging de gehele logies sector raakt en het kabinet
geen reden ziet om specifiek alleen de groepsaccommodaties tijdelijk uit te zonderen
van de maatregel.

Juridische houdbaarheid Anders dan de Stichting veronderstelt, is geen sprake van het met terugwerkende kracht
toepassen van een btw-verhoging. Ongeacht op welk moment een overeenkomst wordt gesloten
is de btw (en daarmee ook het toepasselijke btw-tarief) verschuldigd op het moment
waarop de onderliggende prestatie wordt verricht, dan wel op het tijdstip waarop een
vooruitbetaling op die prestatie plaatsvindt. Van eventuele terugwerkende kracht is
daarom geen sprake. Om die reden zijn vooruitbetalingen in 2024 op een prestatie die
eerst in 2026 plaatsvindt nog belast naar het verlaagde btw-tarief, maar is een vooruitbetaling
in 2025 op diezelfde prestatie belast naar het algemene btw-tarief gelet op de overgangsregeling
die dan van toepassing is. Opgemerkt kan overigens nog worden dat de Wet op de omzetbelasting
1968 erin voorziet dat tussentijdse btw-verhogingen alsnog doorberekend mogen worden
(zie art. 52). Eventuele anders luidende bedingen zijn zelfs nietig.
Daarnaast geldt dat ook sinds de indiening van het Belastingplan 2025 voor alle partijen
expliciet kenbaar was dat het kabinet voornemens was om dergelijk overgangsrecht toe
te passen. Op grond van bovenstaande is de staatssecretaris niet van plan om in het
beleidsbesluit gedeeltelijk uitstel overgangsregeling in verband met de afschaffing
bepaalde tabelposten verlaagd tarief omzetbelasting op te nemen dat het verlaagde
btw-tarief van toepassing blijft op voor groepsaccommodaties reeds gesloten contracten.

Bron: MvF 13-01-2025.

Bron: https://www.fiscaalinfo.nl/document/p1-926237