Verjaringstermijn belastingschuld niet verlengd door uitstel

Het uitstel van betaling voor de aansprakelijkheidsschuld leidt niet tot verlenging
van de verjaringstermijn van de belastingschuld, zo bevestigt de Hoge Raad.

Een man is aansprakelijk gesteld voor nageheven loonheffingen van twee bv’s die in
2016 zijn opgehouden te bestaan. De man had uitstel van betaling gekregen voor de
aansprakelijkheidsschuld, maar niet voor de naheffingsaanslagen zelf. In geschil is
of dit uitstel van betaling heeft geleid tot verlenging van de verjaringstermijn van
de belastingschuld. Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat het uitstel van betaling voor
de aansprakelijkheidsschuld niet leidt tot verlenging van de verjaringstermijn van
de belastingschuld. De staatssecretaris van Financiën is in cassatie gegaan tegen
deze hofuitspraak.

Uitstel zag op aansprakelijkheidsschuld Maar de Hoge Raad bevestigt oordeel van Hof Amsterdam. De wet bepaalt dat een aansprakelijkgestelde
in de plaats treedt voor de belastingschuld van een belastingschuldige die is opgehouden
te bestaan. Tenminste, voor zover het gaat om de stuiting van de verjaring of de verlenging
van de verjaringstermijn van de belastingschuld. Maar het verleend uitstel dat ziet
op de aansprakelijkheidsschuld stuit niet de verjaring van de belastingschuld. De
verjaringstermijn van de belastingschuld is in deze zaak verstreken. Daardoor kan
de aansprakelijkstelling van de man niet in stand blijven. De Hoge Raad verklaart
daarom het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond.

Bron: Hoge Raad 24-01-2025.

Bron: https://www.fiscaalinfo.nl/document/p1-928361